Wat is het probleem?
De ‘onroerende voorheffing’ (OV), ook wel de ‘grondbelasting’ genoemd, is een gewestbelasting op het inkomen uit gronden en gebouwen. Sinds 2016 zijn erkende jeugdwerkorganisaties (Vlaams en lokaal) in het Vlaamse Gewest hiervan definitief vrijgesteld (decreet van 6 juli 2016). Maar in Brussel zorgt een enge invulling van de term ‘jeugdbeweging’ voor onbegrip en onduidelijkheid.
Wat hebben verenigingen hiermee te maken?
De vrijstelling geldt voor:
- de jeugdlokalen en terreinen die gebruikt worden door:
- landelijk georganiseerde en gesubsidieerde jeugdverenigingen en hun lokale afdelingen (decreet van 20 januari 2012 houdende een vernieuwd jeugd en kinderrechtenbeleid)
- lokale jeugdwerkinitiatieven waarvan het gemeentebestuur bevestigt dat ze jeugdwerk verrichten (zoals bedoeld in artikel 9, § 3, tweede lid, van hetzelfde decreet).
- de jeugdverblijfscentra en hun lokalen en terreinen die gebruikt worden:
- als sociaal toeristisch verblijf die het label jeugdtoerisme hebben
- art 9 van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 mei 2004 betreffende de erkenning en de financiële ondersteuning van verblijven in het kader van `Toerisme voor Allen’.
Waarop botsen verenigingen?
In navolging van de vrijstelling in Vlaanderen, voorzag toenmalig minister Guy Vanhengel vanaf 2018 een expliciete vrijstelling van onroerende voorheffing voor jeugdverenigingen.
In de Ordonnantie van 23 november 2017 houdende wetgevende aanpassingen met het oog op de overname van de dienst onroerende voorheffing door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werd volgende passage opgenomen: “Op verzoek van de belastingplichtige, wordt vrijgesteld van de onroerende voorheffing, het kadastraal inkomen van de onroerende goederen of delen van onroerende goederen die bijna uitsluitend worden gebruikt door de jeugdbewegingen erkend door de Gemeenschappen of door een vergelijkbare instantie die erkend is door een Lidstaat van de Europese Unie.”
De term “jeugdbeweging” werd niet gedefinieerd. De termen “jeugdbeweging” en “jeugdvereniging” worden in de ordonnantie regelmatig door elkaar gebruikt. Maar in de praktijk zijn er veel signalen dat de term “jeugdbeweging” wel zeer strikt geïnterpreteerd wordt door Brussel Fiscaliteit. Enkele voorbeelden:
- Entree, een koepelorganisatie voor Nederlandstalige jeugdhuizen in Brussel, dient belasting op onroerende voorheffing te betalen voor de gebouwen van jeugdhuis ’t Mutske en De Branding, waar ze erfpachter is. De voorbije twee jaren kwam dit neer op een bedrag van om en bij de 6.000 euro. Zij tekenden in het verleden hier al bezwaar tegen aan. Tijdrovend en zonder succes.
- Ook deelwerking MIKS, dat samen met 7 andere jeugdhuizen deel uitmaakt van D’Broej vzw, heeft verschillende keren een bezwaarschrift moeten indienen. Nu krijgen zij al 2 jaar geen aanslagbiljet meer, maar ze werden nooit officieel op de hoogte gesteld dat ze zijn vrijgesteld. Ook hier is dus juridische onduidelijkheid en onzekerheid.
- De Ambrassade – de koepel van Vlaams erkende jeugdwerkorganisaties – krijgt geen vrijstelling, terwijl andere gebouwen van koepels van Vlaamse jeugdbewegingen, zoals bv. Chiro en Scouts en Gidsen, deze vrijstelling wel krijgen.
Dit is te betreuren. Brussel kent, net als Vlaanderen, een sterke traditie van jeugdwerk die zich de afgelopen jaren in al haar diversiteit vormgaf via jeugdhuizen, jeugdbewegingen, open jeugdwerkinitiatieven, jeugdculturele verenigingen, ondersteuningskoepels en andere. Het louter bevoordelen van één van deze types gaat voorbij aan deze realiteit en is onredelijk. Dat er nog altijd een ongelijke behandeling is tussen gelijkaardige jeugdwerkorganisaties die tot dezelfde koepel behoren naargelang hun ligging in Vlaanderen of Brussel, gaat net in tegen het oorspronkelijke idee van de Ordonnantie.
Bovendien discrimineert de term ‘jeugdbeweging’ nieuwe vormen van jeugdwerk in de toekomst. Dit impliceert dat de Ordonnantie momenteel in feite al gedateerd is.
Welke verenigingen hebben hier last van?
Brusselse jeugdverenigingen, uitgezonderd jeugdbewegingen.
De oplossing?
Er zijn verschillende opties om dit probleem aan te pakken:
- Vervang in de ordonnantie de term jeugdbeweging door jeugdwerkorganisaties.
- Voeg daarnaast aan de ordonnantie een duidelijke beschrijving toe van de organisaties die onder deze vrijstelling vallen. Ga niet voor een gelijkschakeling met de terminologie uit het Vlaamse decreet en de erkenning daaronder. Dit zou ervoor kunnen zorgen dat het Franstalige jeugdwerk in Brussel niet (helemaal) wordt gedekt en dat kan niet de bedoeling zijn.
- Werk een eenvoudige administratieve opvolging uit via een exhaustieve lijst, opgemaakt door Brussel Fiscaliteit én in afstemming met de Vlaamse Gemeenschapscommissie. Zo kan jaarlijks een automatische vrijstelling worden georganiseerd.
- Hanteer geen definitie, maar stel in samenspraak met de jeugdwerkorganisaties voorwaarden op die voldoende ruim zijn. Voorwaarden kunnen dan zijn:
- Onroerend goed
- Dat bijna uitsluitend gebruikt wordt door Non-profitorganisaties,
- Die non-profitorganisaties zijn Sociaal cultureel werk (sociaal culturele praktijken worden hier opgezet en ondersteund). Het gaat in deze praktijken over ontmoeting, niet-formeel en formeel leren, gemeenschapsvorming en maatschappelijk engagement.
- Voor én door jongeren tot 30 jaar, in de vrije tijd
- Kinderen en jongeren nemen er vrijwillig aan deel
- Die gesubsidieerd worden en erkend worden door de gemeenschappen of door gemeentebesturen
- …
Wie kan dit oplossen?
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest